Geschiedenis van de Nederlandse literatuur
Toen ik in de nazomer van 1990, als kersvers student Nederlandse taal- en letterkunde in de Leidse collegebank plaatsnam, stond mij een onaangename verrassing te wachten. Tijdens het allereerste college twintigste-eeuwse literatuur vertelde professor Ton Anbeek dat het érgste wangedrocht op het terrein van de literatuurgeschiedenis het vierdelige werk van Gerardus Knuvelder was. De naam van deze katholieke neerlandicus zal vandaag niet zo veel meer oproepen, maar ‘de Knuvelder’ was destijds een begrip. Elke neerlandicus had hem op de boekenplank: het befaamde Handboek geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Een aparte gewaarwording, dat ik dit handboek vanaf nu als een mislukking moest gaan zien.
Mijn portemonnee had zeker ook iets met deze verbijstering te maken. Kort tevoren had ik van mijn leraar Nederlands van de middelbare school, op zijn aandringen, nu juist die vier lijvige boeken van Knuvelder gekocht. Want zonder Knuvelder, beweerde mijn leraar stellig, zou geen mens het kunnen schoppen tot neerlandicus. Nu was zo’n setje boeken voor een middelbare scholier best duur (het exacte bedrag ben ik vergeten), maar ik had het ervoor over: voor idealen moet je soms bloeden. Dat uitgerekend deze aankoop met één welbespraakte veeg van Ton Anbeek tot ‘oud papier’ werd bestempeld, was dat ook een onaangename ervaring. Al begreep ik al snel dat hier ook het platte principe van concurrentie heerste: de boeken van Knuvelder waren verouderd, want Anbeek had net zelf een eigen literatuurgeschiedenis gepubliceerd: Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1885-1985. Inmiddels zijn we ruim vijfentwintig jaar verder, en nu bestaat er een reeks van tien kloeke banden, getooid met de naam Geschiedenis van de Nederlandse literatuur.
Lees hier verder…